Ons leger in de jaren 1973/74
Dit verhaal over de vervulling van mijn militaire dienstplicht gaat 49 jaar terug. De herinneringen zijn er nog altijd, want het was achteraf bekeken best een bijzondere tijd. En eigenlijk wel een interessante fase in mijn leven. Omdat ik herinneringen uit mijn hersenpan opdoek van bijna een halve eeuw geleden zijn de details niet helemaal nauwkeurig maar is het verhaal absoluut het lezen waard vanwege nogal wat ongewone gebeurtenissen. Daarom levert ‘soldaat Gerrit’ hier een paar mooie anekdotes. Ik heb een stuk of wat bijzondere ervaringen verpakt in amusante verhaaltjes. Het geeft niet zo zeer een beeld van de persoon, of soldaat Gerrit, maar tegelijk een beeld van de droevige gesteldheid van ons armetierige legertje in de begin jaren zeventig. Met ondergetekende in dat erbarmelijke leger hadden we de oorlog absoluut niet gewonnen. Gelukkig verkeerden we toen in een tijdperk dat we ontwaakten uit de flower-power-tijd uit de jaren zestig. De fleurig gekleurde muziek maakte in de jaren zeventig plaats voor de meer meeslepende reggae en we hadden uiteraard de Beatles en de Stones. Ik herinner mij nog de dromerige momenten wanneer we tijdens de vele rustpauzes op de kazerne heerlijk hangerig lagen te luisteren naar bijvoorbeeld Bob Marley. Het was aangenaam vertoeven in dat naar vrede koesterende leger. Een leger met dienstplichtige soldaten die verplicht opkwamen voor hun nummer met ongemotiveerde ‘jong-en-lui’ leeftijdgenoten.
Dienstplicht, mijn tweede levensfase
Het viel mij enorm mee toen ik eenmaal ‘ingemilitariseerd’ was na een paar maanden. Oorspronkelijk zag ik er behoorlijk tegenop dat ik voor mijn nummer moest opkomen ergens in het einde van 1973. Ik vond het knap oneerlijk dat ik wel en anderen, die bijvoorbeeld vrijgesteld waren, niet als dienstplichtig soldaat ons land hoefden te dienen. Ja oké, je moest het zien als een eer wanneer je in het leger je vaderland kon dienen. Er waren in die tijd aardig wat dienstweigeraars die een vervangende dienstplicht vervulden omdat ze gemoedsbezwaard waren. Ook waren er de oplichters die met een trucje op de keuring een S5(=ongeschikt) wisten te bedingen. Daar deed ik niet aan mee. Het was mijn eer te na om weg te lopen voor mijn nummer. Ik was geen held en had absoluut geen trek in oorlogje spelen. Ik was meer het type van, ‘’val aan, ik volg wel.’’ Maar weglopen voor mijn dienstplicht paste niet bij mij. Je hoorde natuurlijk van andere, reeds afgezwaaide jongens, dat het best wel stoer was om te schieten en met handgranaten gooien en je kwam natuurlijk als een echte kerel terug in de burgermaatschappij. En met ongeveer die gedachten meldde ik mij in Bergen op Zoom op de Cort Heyligerskazerne. Een treinrit in die tijd van drie en een half uur. Het had ook wel wat om op de zondag in je eerste grijs in een half lege treincoupé te zitten. Achter het raampie kieken over het wijde Hollandse landschap. Op de vrijdagmiddag na het laatste appèl kon je je voorbereiden om meer dan 3 uur te staan in een volle trein. Maar je ging terug naar huis na een week met volop nieuwe ervaringen.
Rijles
Ik was uitverkoren om binnen 2 maanden een groot rijbewijs te halen om daarna te mogen rijden op een grote militaire vrachtwagen. Vanuit de kazerne in Bergen op Zoom maakte je bijna elke dag een flinke rit met een strenge sergeant-instructeur naast je, die je flink afblafte als je voor de tiende keer de versnellingsbak flink liet kraken. Ik leste op een DAF-YA 328, bijgenaamd ‘’Dikke Daf’’ en dat viel knap tegen.
In die tijd waren dat oude legervoertuigen en het bouwjaar van mijn lesbak was van mijn geboortejaar. Een enorme zware bak massief staal en oersterk. Toen nog zonder stuurbekrachtiging en niet gesynchroniseerde versnellingsbak. Je moest schakelen en direct tussengas geven. Dubbel klutsen heette dat. Als je op zo’n moment in de stad reed en een haakse bocht om moest dan moest je snel terug naar de 2e versnelling en direct het stuur indraaien om met veel moeite de bocht uit te komen. Ging je te langzaam dan kreeg je het stuur niet om door de zware druk op de voorwielen. Je moest wel wat in de mouwen hebben om niet de andere weggebruikers de stuipen op het lijf te jagen door te ruim uit de bocht te komen. Mijn instructeur had geen zin in die ellende. Ik vroeg me regelmatig af waarom men mij had gekozen om chauffeur te worden. Op mijn kamer in de kazerne waren heel wat potige jonge kerels die wat breder gebouwd waren dan mij en waarvan enkelen al een groot rijbewijs hadden. Die lagen ook behoorlijk voor op mijn vorderingen. Heb ook vaak gedacht dat men over onjuiste persoonsinformatie beschikte en misschien niet wist dat ik een kantoorpikkie was. Maar ja, je mocht nooit vragen naar het waarom in het leger. Befehl ist befehl. En die bevelen volgde ik braaf op. Je had absoluut niets in te brengen. Ons moest discipline worden bijgebracht en dat ging vaak van achter uit de keel. Ik moest een soldaat worden, en vrachtwagenchauffeur en dat vond ik nogal wat.
Afrijden
Na 1 maand had ik al ongeveer de moed opgegeven toen de eersten mochten afrijden op aangeven van hun rijinstructeur. Ik had zeker nog een maand nodig. Vroeg mij al af wat ik dan zou moeten doen in die laatste 16 maanden van mijn dienstplicht wanneer ik niet mijn groot rijbewijs zou halen. Ik was al geïnformeerd over mijn plaats bij de parate hap. Ik zou een dubbele functie krijgen van chauffeur/hulpbeheerder munitie op de legerplaats in ‘t Harde. Vanwege mijn administratieve achtergrond en het feit dat ik een eed had afgelegd als rijksambtenaar en daarom zou ik heel betrouwbaar en zorgvuldig moeten zijn in de omgang met munitie, althans zo dacht de legerleiding. Ik keek er eigenlijk wel naar uit en vond mijzelf al een heel baasje als het leger een zo groot vertrouwen in mij had. Maar eerst moest ik mijn groot-rijbewijs halen en dat kostte regelmatig behoorlijk wat angstzweet. Pas in de laatste week van mijn rijopleiding kreeg ik een oproep om met een examinator te gaan rijden op de voorlaatste dag van mijn verblijf in Bergen op Zoom. Maar wat bleek, het was behoorlijk winter in Brabant en er was ijzel voorspeld op die donderdag. Ik vroeg mij al af hoe dat zou aflopen en inderdaad, op het bewuste tijdstip was het spiegel- en spiegelglad op de Brabantse wegen. Toen der tijd waren de strooiploegen nog niet zo uitgerust als nu en kon de gladheid een behoorlijke poos aanhouden. Dus ook op het moment van afrijden. Dat ging gewoon door en ik was stomverbaasd. Je kon geen snelheid maken en moest stapvoets rijden. Door de gladheid had ik mooi geen problemen om de bochten goed uit te komen want het sturen ging lekker licht op die ijsbaan. De bijzondere verrichtingen, zoals achteruit rijdend inparkeren met en zonder aanhanger, mocht ik gewoon overslaan want daarvoor was geen tijd meer. Na afloop van de rit kreeg ik de mededeling dat de examinator moest overleggen met de hogere legerleiding wat te doen met zijn beoordeling over mijn rijvaardigheid. Dat zou dus nul op rekest worden, zo dacht ik, tenzij het vrijdag over moest. Maar tot mijn stomme verbazing kwam eind van de middag de melding dat ik was geslaagd. Men was afgegaan op de ervaringen van mijn rijinstructeur. Goh, wat een geweldige vent.
Trots op geel papiertje
In feite kwam er het op neer dat ik mijn groot-rijbewijs zo ongeveer cadeau kreeg. Ach ja, bij Defensie nam men het toen nog niet zo nauw. In tijden van oorlog zijn risico’s nu eenmaal 100 keer groter dan in vredestijd, dus wat maakte 1 onbekwame dienstplichtig chauffeur nou uit op het wijd vertakte NL-wegennet. Kan niet zoveel mis gaan met zo’n lompe bak die echt niet harder kon rijden dan 80 km p/u, zo was de gedachte. Verderop in dit stuk komen de ware feiten aan het licht. In ieder geval kon ik met veel bravoure aan het thuisfront laten zien dat ik een groot-rijbewijs had. De kleur was echter wel geel en betekende totaal niets in de burgermaatschappij. Je moest een overschrijving doen naar dat roze papiertje en dat kostte in die jaren een flink bedrag. Dat heb ik nooit laten doen bij terugkeer in de samenleving waarvoor iedereen mij eeuwig dankbaar mag zijn.
Naar de munitieopleiding
Na mijn Brabantse periode moest ik aantreden bij de Kromhout-kazerne in Utrecht om een opleiding in munitie-administratie te volgen. Die opleiding zou ook 2 maanden duren en daarna mocht ik naar de parate hap. Het was een taaie en saaie opleiding met hoofdzakelijk theorie. Ik leerde de verschillende soorten munitie kennen met de uitwerking daarvan en vooral de gevaren natuurlijk. Je moest zelfs de definitie van woorden zoals ‘’explosie’’ en ‘’munitie’’ uit je hoofd kennen. En dat kon niet simpelweg met een omschrijving zoals ‘’boem, boem’’ of ‘’pang, pang,’’ of iets dergelijks. Ach ja, net als met afsteken van het oudejaarsvuurwerk, waar wat knalletjes en vonkjes vanaf komen, moest je natuurlijk bij het spelen met handgranaten en 105 mm tankgeschut een veilige afstand in acht nemen. Althans voor de kijkers. Soms moest er geleverd worden tijdens het vuren en was het goed uitkijken geblazen en donders goed de instructies opvolgen van de veiligheidsofficieren. Hoe makkelijk een misverstand kon ontstaan leest u later. In ieder geval had de opleiding mij terdege bewust gemaakt voor de gevaren bij het omgaan met munitie. Gezien het feit dat ik zonder lichamelijke tekortkomingen het leger heb kunnen verlaten heb ik dus goed opgepast. Hoewel? Er ging wel eens wat mis. Daarover ook verderop meer.
Demonstreren voor meer soldij
Behalve de munitie-opleiding in Utrecht hadden wij soldaatjes het Utrechtse uitgaansleven ook ontdekt. Soms kwamen we te laat terug op de kazerne en dan kregen we straf in de vorm van een extra corvee of iets dergelijks. Daar viel mee te leven. Ook waren we in die tijd wat obstinaat en werden wij als dienstplichtigen ons bewust van de achtergestelde beloning in vergelijking met loonwerkers in de burgermaatschappij. Ons soldij was een flink stuk lager dan het loon van leeftijdsgenoten. De pas opgerichte Vereniging Voor Dienstplichtige Militairen(VVDM) was van plan daar wat aan te doen. Daar kon je dus lid van worden. Maar een lidmaatschap bij de VVDM maakte wel dat je werd gezien als een opstandeling. Het paste niet in die tijd dat een dienstplichtig soldaat in opstand kwam tegen het bevoegd gezag. Je had maar de bevelen van je meerderen uit te voeren en een grote mond was uit den boze. Stel je voor, een soldaat in oorlogstijd die bezwaar maakt om te vechten tegen een vijand. Al met al veroorzaakte mijn lidmaatschap nogal wat deining in mijn sociale omgeving aan het thuisfront. Dat paste ook niet bij mijn beroep als rijksambtenaar bij de overheid waar ik na mijn dienstplicht gewoon kon terugkeren. Je moest loyaal zijn. Toch had ik een ernstig bezwaar tegen de ongelijkheid van beloning tussen soldij en loon. Er zou een protestdemonstratie worden gehouden in een aantal steden, waaronder ook in Utrecht. Ik zou meelopen met een aantal strijdmakkers ondanks de aangekondigde sancties van de legerleiding. Het was een dienstplichtig soldaat in feite verboden om te protesteren. Maar ja, na de hippietijd in de jaren 60 was de bewustwording in de jaren 70 in opkomst en was er een redelijke mate van gedogen ontstaan in de burgermaatschappij. Er ontstond zelfs solidariteit met die arme dienstplichtige soldaten. Afijn, wij gingen met wat spandoeken de Utrechtse straten in om aandacht te vragen voor onze achtergestelde beloning. En ja hoor, aan de kant van de weg stond natuurlijk een cameraploeg opgesteld van de NTS(nu NOS) die ons uitvergroot op film vastlegde. Dat heb ik geweten.
Vol in beeld
Op de avond zochten we met ons allen in een café een TV op om de uitzending van het journaal te bekijken. Er werd namelijk volop aandacht besteed aan die demonstrerende militairen, dat was namelijk een ongebruikelijk beeld in ons Calvinistisch polderlandje.
De cameraploeg had natuurlijk precies het groepje gefilmd waar ik deel van uitmaakte en half Nederland heeft mij voorbij zien komen. Natuurlijk kent half NL mij niet maar wel mijn thuisfront. En daar vond men het niet zo amusant dat ik mij nogal recalcitrant opstelde tegen de NL-overheid waarvan ik in principe afhankelijk was voor mijn broodwinning. Mijn lange haren wapperden toen breeduit tot op mijn schouders onder mijn baret vandaan en ook dat beeld strookte niet met de beeldvorming die sommigen nog van mij hadden. Ik rangschik mijn gedrag van die tijd maar onder het hoofdstukje ‘generatieconflict’ en dat was vooral in de jaren zestig/zeventig een hot item. Mijn familie moest er maar mee leren leven, zo vond ik. Het is toch later allemaal goed gekomen met mijn persoontje. Gezinnetje, huisje, boompje, beestje en een baantje voor het leven. En momenteel levend van een afgeroomd pensioentje met de nuchtere gedachte van, pluk de dag, geniet van het leven zo lang het nog kan en terugkijkend op een zinvol bestaan. Gelukkig kan ik mij nog redelijk uiten en alle meegemaakte ‘ellende’ van mij afschrijven. Het delen van al die kommer en kwel lucht lekker op en ik smijt graag andermans ellende op andermans bordje. Hoe dan ook, de bezinningsperiode in Utrecht en de opgedane kennis over Neerlands pang-pang-munitie hebben mij weer wat levenswijsheid bezorgd. En o ja, uiteindelijk hebben de dienstplichtig soldaten een verhoging van hun soldij gekregen waarvan ik niet meer weet hoeveel. De maandelijkse beloning was in die tijd iets van in de 300 guldens. Ach, uiteindelijk had ik er zelf maar weinig aan. Er bleef toch nooit wat van over. Je gaf het allemaal uit waardoor indirect de NL-economie de grote profiteur was natuurlijk. Was het toch nog ergens goed voor.
Naar de parate hap
Na de Utrechtse opleidingsperiode meldde ik mij op de kazerne in ’t Harde bij de 43ste ZVE. Dat was een zelfstandig verkenningseskadron wat deel uit maakte van de 43ste Pantser Brigade die was gelegerd in Havelte. Het was een aparte club met de bekende zwarte baret van de Cavalerie en de huzaren die er dienden voelden zich verheven boven anders gekleurde baretten van de andere regimenten op de kazerne. Het was vaak oorlog tussen de jongens van Van Heutz en ons clubje die hetzelfde manschappengebouw deelden. Er werd meestal strijd geleverd door gebruik te maken van de brandslangen in de gangen. Daarmee werd met volle kracht gespoten op de tegenstander om deze onderuit te krijgen. De wateroverlast, die soms kamers volledig blank zette, bezorgden ons fikse straffen. Je kreeg dan bijvoorbeeld een extra weekendwacht opgelegd waardoor je niet naar huis kon. Maar er viel mee te leven. Natuurlijk waren er naast de gebruikelijke wanordelijkheden ook echte taken uit te voeren. Ik kreeg van mijn sergeant-majoor te horen dat we in mijn eerste parate week op oefening zouden gaan naar Duitsland. Daar zou ons eskadron zich voegen bij de pantserbrigade uit Havelte om een grote schietserie te houden op de Lúnerburgerheide. Het schietterrein was een enorm uitgestrekt gebied in de buurt van Hohne en Oerbke. En dat heb ik ondervonden. Toen ik de maandag hoorde dat we op de donderdag zouden vertrekken maakte ik mij nogal ongerust over mijn rijvaardigheden omdat ik nota bene 2 maanden geen legerauto had bestuurd.
Te gek voor woorden natuurlijk. Mijn taak was om als chauffeur/munitiebeheerder met een aantal kwartiermakers vooruit te rijden om een deel van het kampement op te zetten. Ik was geen huzaar die deel uitmaakte van een tankpeleton maar hoorde tot de Bevo-groep. Dat was bevoorrading van brandstof en munitie. Dus was ons de klus toebedacht om de kwartiermakers mee te nemen. Ik was chauffeur en munitiepik en hoefde gelukkig niet het zware werk te doen, dat was voor de werkpaarden. Hoewel het besturen van die zware vrachtwagen op zichzelf al een zware taak was. Omdat we over een paar dagen zouden vertrekken moest ik die 3-tonner inrichten voor een lange reis van ongeveer 400 kilometer. Ik had gehoopt om vooraf een rit buiten de kazerne te maken maar dat ging door tijdgebrek niet door. Ik kreeg de opdracht om een viertal britsen in de laadbak vast te sjorren want daar zouden 4 huzaren van de EOG(Eskadron Onderhoud Groep) op komen te liggen tijdens de nachtelijke rit naar Hohne. Huuuhhhh, vroeg ik mij af? Hoezo slapen als ik rijd? Uiteindelijk bleek dat die snaken van de EOG daar een gewoonte van hadden gemaakt om met lange nachtelijke ritten hun britsen mee te nemen om daarop te gaan pitten.
Daar is totaal niets van gekomen, daar heb ik wel voor gezorgd. Hoe dichter we de donderdagnacht naderden hoe meer gespannen ik werd. Ik wist intussen dat een sergeant-majoor die ik niet kende naast mij zou meerijden als bijrijder en kaartlezer. Dat was verplicht in die tijd in die hopeloze verkeersonveilige 3-tonners. Er moest altijd een bijrijder mee vanwege het slechte zicht uit te kleine zijraampjes en dode hoek etc. Zelf had ik nooit nachtelijk ritten gedaan met de rijlessen dus het werd uitermate spannend. Ik dacht, toen we de rit begonnen, ik laat me niet kennen. We zien wel waar het schip strandt, nou ja, het voertuig dan. Eenmaal onderweg na een tiental kilometers kregen de monteurs van de EOG die op hun britsen lagen te kaarten bij hun zaklampen in de gaten dat het schakelen vaak met veel gekraak gepaard ging en drongen er luide commentaren dwars door het motorkabaal in de cabine door. Diverse verwensingen maakten mij duidelijk dat er weinig vertrouwen was dat ik zonder gekraakte versnellingsbak op de plaats van bestemming zou arriveren. Maar goed, eenmaal op doorgaande wegen kon ik zonder schakelen flink doorrijden en was het achter mij redelijk stil. De bijrijder naast mij zat overigens wat minder ontspannen dan aan het begin van de rit. Toen lagen zijn benen schuin languit over de motorkap. De motor zat tussen ons en geluidisolatie zoals we die tegenwoordig kennen had het leger toen nog niet. Sommige opmerkingen van de sergeant-majoor kwamen bij mij niet binnen. Dus ook op het moment toen wij een convooi achterop kwamen. Dat was een ander legeronderdeel die ook naar de schietserie onderweg was maar in colonneverband reden. Dat mocht niet harder dan 60 km p/u over de snelweg. De kwartiermakers waar ik deel van uitmaakte reden voor mij uit en hun chauffeurs waren korporaals-TS’ers en dus beroeps. Ze gingen de colonne inhalen. Ik dacht dat zoiets niet mocht en bleef er braaf achter rijden. Maar dat ging de sergeant-majoor veel te traag en hij gaf mij de opdracht om ook er voorbij te gaan.
Brokkenpiloot
We reden op een tweebaansweg net over de grens en het was diep in de nacht behoorlijk rustig met het verkeer. Ik kon probleemloos een aantal legertrucks voorbij komen en deed dat telkens bij de volgende paar weer. Totdat ik een tegenligger in de verte ontwaardde. Ik moest natuurlijk uitwijken naar de rechterbaan maar dat ging op dat moment niet lukken want de wagens daar reden te kort op elkaar waardoor ik er niet tussen kon. Je moet dan in een paar seconden beslissen wat je gaat doen. Ik merkte dat mijn bijrijder vanuit een ontspannen zithouding ineens rechtop zat en iets schreeuwde. Ik verstond hem niet maar dat boeide me niet want ik moest snel handelen. Ik trapte met mijn linkerpoot op het grootlichtpedaal om de tegenligger te waarschuwen. Ik kon nog steeds geen kant op. Wel zag ik in het licht van de toevallig aanwezige lantaarnpaal dat de tegenligger een stevige Mercedes was en ook die bestuurder was heftig aan het knipperen. Niet met z’n ogen maar met de koplampen. Oef!!! Net op het moment dat ik mij schrap zette voor een enorme klap stuurde de Mercedes de berm in, plette een bermpaal en kwam redelijk ongeschonden, in omgekeerde richting tot stilstand. Diepe bandensporen waren duidelijk zichtbaar in die zachte berm. Ook naast mij kregen de collega-bestuurders de crash in de gaten en waren langzaam gaan rijden. In mijn grote buitenspiegel kon ik de chauffeur zien uitstappen en zag iets van een gebalde vuist. Verder zijn we niet in contact gekomen. Dat had te maken met het verleden van mijn bijrijder, de sergeant-majoor, die een hekel had aan Duitsers omdat in de oorlog diverse malen zijn Fahrrad was gestolen door die gasten. Hij gaf mij het commando om door te rijden. Mocht die ‘Deutscher schade haben’ dan meldt hij zichzelf wel bij de laatste vrachtwagen met blauwe vlag. Hij kon de schade verhalen op Defensie. We hebben nooit meer iets gehoord. De jongens achterin op de britsen hebben we ook niet gehoord. Waren kennelijk toch in slaap gevallen. Alsof er niets gebeurd was reden we verder. De sergeant-majoor heeft mij geen gevaarlijk rijgedrag verweten want hij was degene die mij het commando gaf om in te halen. En in het leger geldt: befehl isst befehl. Vooral als je in Duitsland rijdt in een legervoertuig.
En nog een keer brokken
Al met al hebben we de rit er verder goed afgebracht maar vond ik het spannend om mee te maken wat er zoal nog meer op mij af zou komen. Een stuk of wat kleinere ritten gemaakt om een kamp in te richten waar een aantal pubtentjes werden geplaatst voor wat manschappen. Ik zou daar meerdere malen naar toe rijden om te bevoorraden en tussendoor moesten we de diverse tankpeletons voorzien van 105 mm granaten. Flinke jongens verpakt in kisten met 2 stuks. De beukers reden met ons mee om te laden en te lossen.
Als chauffeur mocht ik toekijken. En kijken deden we af en toe ook op de schietbaan waar de tanks o.l.v. een luitenant hun granaten afschoten over die grote ‘stille’ heide. Je moest er maar lol in hebben. Ik vond het rijden op die 3-tonner toch wel interessanter. De ritten gingen mij steeds beter af en ik kreeg er zowaar lol in. Op de avond vaak even in het kampje bij de jongens kijken wat er nodig was en waar ik al een mooi vast plekje had gevonden om mijn 3-tonner heel eigenwijs achteruit op een afgemeten parkeerveldje te parkeren. En dat steeds vaker alleen. Eigenlijk moest er volgens de regels iemand schuin achter de 3-tonner staan om aanwijzingen te geven bij het achteruit rijden, maar ja, op den duur gaat zoiets bijna vanzelf. In het inmiddels gezellige kampje zouden we die avond laat nog even langs komen om wat voedsel te brengen voor de volgende dag. Een korporaal reed mee. In het pikkedonker kwamen we laat in de avond aan. We zouden na het uitladen nog even wat bij elkaar gaan zitten dus ging ik mijn 3-tonner achteruit parkeren op mijn ‘eigen’ veldje. Mijn maatje was uitgestapt en wist dat ik ‘m zelf zonder aanwijzingen kon inparkeren. Bij het langzaam achteruit rijden klonk er ineens een vreemd gekraak en geritsel en voelde ik een vreemde tegendruk. Tegelijk een schreeuwende korporaal die tot zijn grote schrik ontdekte dat ik zomaar in het pikkedonker over een paar puptentjes heen reed. Helemaal aan gort, gewoon hartstikke plat! Ik was hevig geschrokken uit mijn chauffeursstoel gesprongen om de schade op te nemen. Maaaaarrr, was de grote vraag, lagen daar niet een paar soldaatjes in die platte tentjes te meuren? We beefden werkelijk als een riet, geen van ons durfde te kijken, want stel je voor…. Na een paar minuten besluiteloos stil staan kwamen er 4 huzaren met slaapzakken aangelopen en begonnen bij het aanzien van de materiële schade op ons te schelden.
Ze hadden wel in de gaten dat we totaal overstuur waren en speelden hun spelletje goed. In de wetenschap dat er niemand in het tentje lag wat wij niet konden weten. Ik vergeet dat moment nooit weer. Die enorme schrik dat ik mogelijk meerdere personen finaal zou hebben plat gereden. Het bleek dat de 4 huzaren zich later in het kamp hadden aangemeld en een geschikt plekje zochten voor hun tentjes. Dat plekje was natuurlijk mijn vaste parkeerveldje geworden en dat wisten die jongens weer niet. Zo zijn er vaker misverstanden ontstaan in het leger die een fatale afloop kenden. Zo eentje komt later in mijn verhaal aan de orde. Ach ja, een leger wat moet oefenen in het nabootsen van oorlogstoestanden zal sommige gevaren nooit uit kunnen sluiten. Maar tentjes platrijden hoort daar niet bij. Daar werd nooit in geoefend. We hebben er later in het kamp nog smakelijk om kunnen lachen en de jongens mochten zolang voor 1 nacht in de officierstent slapen.
Hoe het ook zij, de spannende verhalen stapelen zich gaandeweg de diensttijd op. Deze is ook spannend. Tijdens een schietserie moesten op één dag meerdere tankbanen bevoorraad worden. Dat zou een lange dag worden en we gingen in een konvooitje rijden met meerdere 3-tonners en een jeep. De tankbanen van onze pelotons lagen op behoorlijke afstanden uit elkaar. Soms wel een tiental kilometers. Het oefengebied had een omtrek van ongeveer 80 kilometer en die afstand reed je een paar keer op zo’n dag. Het gebied had een ovale vorm op de kaart en je kon het gebied halverwege dwars oversteken wanneer de weg daarvoor was vrijgegeven. Juist op zo’n moment passeerden wij dat punt en onze sergeant-majoor in de jeep meldde zich bij de wachtpost aan de slagboom. In de schietpauzes werd de weg voor korte tijd vrijgegeven en konden wij daarmee een kortere route maken. Scheelt nogal wat liters brandstof. De wachtpost meldde naar zijn collega aan de andere kant dat een konvooi ging oversteken en zolang kon het schietterrein niet worden vrijgegeven. De oversteek zou ongeveer 20 minuten duren en we hadden nog een half uur de tijd. Geen probleem, het schietterrein was pas weer beschikbaar als wij ons hadden gemeld aan de aan de andere kant. En natuurlijk, u raadt het al, het ging mis. Eén van onze voertuigen kreeg een klapband. Gelukkig was het een 1-tonner dus hoefden we niet al teveel uit te laden om de wagen op te krikken. Uiteraard kostte het enige tijd om de lekke band te vervangen. Redelijk ontspannen en zonder al teveel haast werd de klus geklaard. De krik werd verwijderd en pats boem daar klonk groot geschut in de verte en we hoorden het fluiten van een flink kaliber op enige afstand. We keken elkaar aan maar niemand begreep waarom er nu gevuurd werd. Misschien was dat op veilige afstand en wist men wel dat het deel waar wij ons bevonden nog niet vrijgegeven was. We maakten ons niet al te druk en begaven ons naar de voertuigen om verder te gaan. Direct klonken er echo’s om ons heen van inslagen van zware kalibers. Het was vlakbij en zeer beangstigend. Niemand vertrouwde nog deze spannende situatie en we keken doodsbenauwd om ons heen. Ik durf gerust te stellen dat deze jongen doodsbang was. Ik merkte dat ook bij de anderen en zag dat de wagens voor mij gas bijgaven. Ze wilden het terrein als een haas verlaten. En daar liet ik het afweten. Mijn 3-tonner was op dat moment nog niet gelost van een lading munitie die we nog moesten afleveren. De andere voertuigen waren lichter en reden sneller. Het werd een race tegen de klok. Het leek een eindeloze rit maar het scheen dat we met een paar minuten al bij een verbaasde wachtpost aankwamen die de slagboom opende om ons veilig door te laten. Uiteraard ging onze sergeant-majoor verhaal halen bij de 2 dienstdoende wachtposten. Hij spuwde vuur. Het scheen dat beide soldaten net de wacht hadden over genomen en niet waren ingelicht over onze aanwezigheid op het schietterrein. Met de vermelding daarvan in een logboekje was iets mis gegaan. Er heeft toen iemand flink op z’n sodemieter gekregen. Men noemde dat in diensttijd een flinke douw. Bij de volgende schietbaan konden we mijn lading kwijt en stelde een luitenant mij gerust door uit te leggen dat er verderop door de artillerie met krombaanvuur werd geschoten. Ze hadden ons niet kunnen raken maar schoten ruimschoots over ons heen. Alleen een afzwaaier had mogelijk wat dichterbij kunnen inslaan. Hij vond ons angsthazen. Die opmerking liet mij verder koud, ik voelde dat ik toe was aan een schone onderbroek. Had het helemaal gehad met dat leger met al zijn misverstanden. Maar goed, we hadden ’s avonds in het kamp al weer een sterk verhaal.
En nog een sterk verhaal
De schietseries in Duitsland waren meestal vrij saai. Ik deed weinig anders dan heen en weer rijden tussen de verschillende tankbanen om granaten en vuurwapenmunitie te leveren. Restanten afvoeren en tussendoor wat koekeloeren naar de verrichtingen van de collega’s op de tanks. Na een paar dagen was dat een vertrouwd beeld en werd het saai. Het duurde allemaal zo lang. Een wachtmeester die op dat moment de leiding had over ons kleine groepje munitiepikken had gedacht om wat leven in de brouwerij te brengen. Hij was een beroeps en wist alles over munitie en ook over het schema van de verschillende schietoefeningen. Hij wilde een collega wachtmeester die het commando voerde op een AMX-tank een loer draaien. Hij had daarvoor onze medewerking nodig. Er zou op de avond bij donker een nachtelijke schietoefening worden gehouden met de ondersteunende zwaar kaliber handvuurwapens op de tanks. Dat waren de .50 wapens. Als er in het donker werd geschoten dan gebruikte men de .50 met lichtspoor. Dan kon je de baan volgen van het afgevuurde projectiel. Wij zouden de kisten met de munitie leveren. De wachtmeester riep ons bij elkaar voor een korte bespreking en had veel schik. We moesten hem helpen om een grap uit te halen. Een grap met munitie, hoe bedenk je het. Hij legde ons uit dat er geen gevaar bij was. Het was simpelweg een paar kisten met munitie vooraf prepareren. We moesten uit de geschakelde patroonbanden alle patronen er uit halen. De lichtspoormunitie is zodanig geschakeld dat er om de vijf patronen 1 lichtspoorpatroon zit die net zoveel licht als een vuurpijl geeft. Bij een automatisch wapen kun je op die manier in het donker bij het vuren de juiste richting inschatten. Wij hadden honderden patronen uit de banden gewurmd en moesten vervolgens een aantal banden rijgen met de lichtspoorpatronen aaneen gesloten achter elkaar, dus niet om de vijf. Op de geprepareerde munitiekisten schreef de wachtmeester met een krijtje de tekst ”feestverlichting”. Dat was dus zijn grap. Wij begrepen inmiddels welk effect dat zou geven bij het afvuren. Toen we op de avond het bewuste tankpeleton de kisten hadden geleverd bleven we kijken. Dat betekende geduldig wachten met af en toe een bak koffie om wakker te blijven. We hadden al voorpret en waren benieuwd naar de reactie van de jongens op de tank. Op een goed moment kwam de wachtmeester melden dat de bewuste patroonbanden werden geladen en het feest zou beginnen. Op het commando ”vuur” van de tankcommandant klonk direct een volgend commando, of eigenlijk meer een schreeuw, waarop het vuren onmiddellijk staakte. De jongens sprongen met een man of vijf van de tank en inspecteerden verbaasd het zwaar kaliber wapen. Dit hadden ze niet eerder meegemaakt dat de hele tankbaan volop in het licht werd gezet door een aanhoudend salvo van eigenlijk alleen maar vuurpijlen. Het was maar een moment maar het automatische wapen had in korte tijd een hele band er door gejast. Onze wachtmeester had de grootste lol en legde een boze tankcommandant uit wat er aan de hand was. Hij wees op de tekst van het munitiekistje en zei dat hij er duidelijk op had geschreven ” feestverlichting” en dat hadden ze kunnen zien. Nou ja, in het donker dus. Normaal gesproken zou je een enorme douw krijgen als je knoeide met munitie, maar hier speelden twee beroeps militairen een onderlinge ‘vete’ uit en maakten daarbij gebruik van ons dienstplichtigen. En wij dienstplichtigen vonden het een amusante ervaring.
Shitzooi
Op een goeie dag was ik op een volgende oefening aan de beurt voor een nachtje wachtdraaien. In dat soort diensten draaide ik wel mee. Was wel te doen en soms heel vermakelijk zoals ik nu zal beschrijven. We vertoefden weer in Duitsland waar nog volop ruimte was om te oefenen voor hele regimenten. Er was een legerkamp ingericht op een licht heuvelig terrein. Grote tenten en puptentjes, van alles wat. Maar ook een latrine.
Dat was een soort openbaar toilet achter een gespannen windscherm in een soort u-vorm. Het poepgat was een simpele kuil met daarnaast een schep. Had je je poepie gedaan dan een schep zand erover en de volgende kon gewoon boven dezelfde kuil plaatsnemen. Na een stuk of tien drollen zou zo’n kuil normaal gesproken vol zijn en moest iemand uit goed fatsoen daarnaast een nieuwe kuil graven voor een ander. Hier kwam weer de laksheid van de gemiddelde dienstplichtige soldaat aan het licht. Bijna niemand deed dat en legde zijn behoefte gewoon weer over de inmiddels omhoog gekomen zandlaag, nou ja, verschillende laagjes van 2 verschillende samenstellingen. Nee, niet de Hema-tompoes, gewoon zand en poep. (Sorry hoor). Maar afijn, samen met een dienstmaat draaide ik een wacht en soms konden we een stukje samen op lopen. Dus ook op die bewuste avond. Het was schemerdonker toen die maat tegen mij zei, ‘’kijk daar, daar loopt wachtmeester Jansen, die moet schijten, zo te zien.” Wij stonden op dat moment op een heuveltje en hadden een goed zicht op de latrine waar we het hoofd van Jansen net boven het groene windscherm uit zagen steken. Hij zat in de zithouding, dus poepen. Zoals ik zelf al eerder had ontdekt kon de schep daarbij mooi als leuning dienen. Met de broek op de enkels is het vaak lastig om goed te mikken achter je broek en niet in de broek. Een beetje souplesse was wel een vereiste. De wachtmeester leek mij boven de vijftig, hij was een beroeps. Kennelijk was hij niet zo soepel meer want er klonk ineens een kreet en wij zagen het hoofd van Jansen niet meer boven de latrine uitsteken. Dat was misse boel. We twijfelden om er heen te gaan of toch even wachten op de momenten die komen gingen. Het duurde heel even, en ja hoor daar kwam een half ontkleedde Jansen om de hoek kijken of er personeel in de buurt was. Hij kon ons niet zien maar wij hem wel. Hij schoof in een halve zithouding en leunend op z’n ellebogen met zijn kont over het gras om die af te vegen. Wij keken elkaar aan en konden ons lachen niet inhouden. Geen groter vermaak dan leedvermaak. Jammer dat we toen onze smartphones nog niet hadden. Hij was natuurlijk van zijn leunschep af gegleden en boterzacht terecht gekomen op een enorme hoop stront. Weliswaar afgedekt met een dun laagje zand. Een modderig mengsel wat allereerst op een ruwe manier moet worden verwijderd. Het was een dermate komisch schouwspel dat wij het bijna in de broek deden van het lachen. Dit maak je toch nooit mee? Een poosje later bij een paar biertjes in de eskadronsbar confronteerde mijn wachtmaat wachtmeester Jansen met ons geheim. Hij kon er smakelijk om lachen maar heeft voor de prijs van een paar biertjes mijn wachtmaat en mij een zwijgplicht opgelegd. Vandaar dat ik het nu maar eens heb opgeschreven.
Van smerige handen naar computer
Gaandeweg in de vervulling van mijn diensttijd sloeg af en toe de verveling toe. Had soms weinig te doen met die munitieadministratie. Moest af en toe tellingen doen in het munitiecomplex samen met een beroeps wachtmeester. Ook gaf ik de bestelde munitie uit aan de verantwoordelijke luitenant wanneer er een oefening was. Bij inname van de restanten moest ik altijd samen met een beroeps de boel controleren en nam ik de schietbon in die de luitenant had ondertekend. Af en toe een rit maken naar diverse munitiecomplexen in den lande maar ook moest ik onderhoud plegen aan mijn ‘’eigen’’ 3-tonner. Was niet echt mijn ding. Telkens op een smeerput alle smeerpunten bij langs met de oliespuit en diverse controles uitvoeren. Saai werk en je kreeg vieze handjes. Op een goeie dag had mijn baas de sergeant-majoor bedacht dat ik meer tijd moest steken in de administratie want die moest voorbereid worden om in te voeren in de computer. Defensie had computers ingekocht en wij zouden er ook een krijgen. Hij regelde dat ik mijn 3-tonner moest inleveren en volledig ter beschikking kwam met chauffeur. Ik kreeg bevoegdheden om voertuigen te bestellen wanneer dat nodig was. Ergens wel jammer dat ik niet meer zelf kon rijden maar ik was wel van dat akelige onderhoud af. Meestal koos ik een chauffeur die ik kende en vaak maakte ik ritten met jongens die op mijn kamer sliepen.
Kratje bier onderweg
Op een mooie zomerdag had ik een rit waarbij we verschillende adressen zouden aandoen en de hele dag onderweg waren. We waren met z’n zessen. Er waren diverse kisten met munitie te verslepen en uiteindelijk zouden we leeg terug rijden naar ’t Harde. Op de terugweg had ik mijn bijrijdersstoel verruilt met het bankje achterin de 3-tonner. Het was warm en dorstig weer en we hadden afgesproken om onderweg in Hoenderloo een kratje bier mee te nemen voor op onze kamers. Deze kwam achterin de truck te staan tussen ons in. Het duurde maar even totdat iemand zei dat ie dorst had, en eigenlijk hadden we alle vier dorst. En wat smaakten ze lekker onder dat hete linnen dak. Op gegeven moment moet je overtollig vocht lozen en bepaalt de druk op de blaas hoe lang je nog kunt wachten. Dat was niet lang meer. We riepen al eens naar de cabine maar hadden weinig hoop dat de chauffeur en bijrijder ons zouden horen. In die cabine zit de motor en die maakt een hels kabaal. En mobieltjes bestonden toen nog niet. Het zou best nog een poosje kunnen duren voordat we het kazerneterrein opreden. Toen had een slimmerik onder ons bedacht om een van de bodemplaten van het laadruim op te tillen.
Dat was een eenvoudig klusje en zo gedaan. We konden toen half staand en half op de knieën om beurten ons plasje doen. Het verkeer achter ons kon niet in de open laadruimte kijken want daarin was het van buitenaf gezien donker. Het legen van onze blazen luchtte heerlijk op. Wat wij niet zagen, maar een automobilist die achter ons reed natuurlijk wel, was dat er straaltjes onder de 3-tonner vandaan lekten. Snel daarna stonden we stil en liep onze chauffeur om de 3-tonner heen op zoek naar de oorzaak van de lekkage. De vriendelijke automobilist was ons voorbij gereden en had de chauffeur tot stoppen gedwongen. Heel attent hoor, zulke weggebruikers moeten we meer hebben. Bij zijn inspectie van het voertuig vroegen wij hem wat er aan de hand was. “Lekkage,’’ was zijn opmerking. Een daverende lach van de bierdrinkers was het antwoord. Alleen was onze chauffeur wat sneu bij de gedachte dat zijn aandeel in het kratje behoorlijk was geslonken. ‘s Avonds hebben we dat kameraadschappelijk weer goed gemaakt. Dat waren de leuke voorvallen in mijn diensttijd en de welkome afwisselingen op vaak saaie kazernedagen.
Met 3-tonner smalle straat in
Zo had ik een keer een rit naar de Johannes Postkazerne in Havelte. Ik had de 3-tonner besteld die ik eerder zelf had bereden. De chauffeur was een Fries, een echte boerenvlegel met een afkeer aan de dienstplicht. Ik had hem gevraagd om te rijden want ik wist dat ik hem zover kon krijgen om mij een stukje te laten rijden. Dat zou ik doen op de terugweg waarbij ik had afgesproken om langs mijn ouderlijk huis te rijden in Meppel. Het leek mij stoer om met die 3-tonner mijn straatje in te rijden en bij mij thuis een bakkie te doen. En helemaal vanwege het feit dat ik dan langs het belastingkantoor kon rijden waar ik na mijn diensttijd weer verder zou gaan werken. Even luid toeteren en laten zien dat ik de chauffeur was. Het ging helaas iets anders dan ik had gewild. We zijn later vertrokken dan de bedoeling was en de tijd was erg krap om Meppel aan te doen. Dus dan maar even snel. Vlak voor Meppel gewisseld van chauffeur en snel naar de Nieuwe Hoven, gelegen achter het belastingkantoor. Ik wist natuurlijk dat het een smal straatje was maar gokte er toch op. Eenmaal in de straat aangekomen komt natuurlijk het echte probleem om de hoek kijken en dat was parkeren. Waar moest in vredesnaam die 3-tonner staan. Er stonden enkele auto’s geparkeerd aan weerszijden van de straat en ik moest van een andere richting de straat in. Ik dacht waar ben ik aan begonnen, dit gaat niet lukken. Toch vond ik een oplossing door in een straatje verderop de stoep op te rijden waardoor er voldoende ruimte overbleef voor het doorgaande verkeer. Snel een bakkie thee gedronken en de truck weer in. En ja, toen pas zag ik de ellende. De complete stoep was onder het gewicht van de 3-tonner bezweken. Tegels staken schuin omhoog. Ik schaamde mij dood. Snel de 3-tonner een paar meter verderop gereden en met ons tweeën de tegels wat aangestampt, zo goed en zo kwaad als dat ging. Het zag er niet uit maar voorbijgangers zeiden er niets van. Kennelijk in de veronderstelling dat het leger schade mag aanrichten. Doen ze ook in oorlogstijd. We gingen er maar geen melding van maken want anders kwam het op het conto van mijn Friese maat die verantwoordelijk was als chauffeur. Natuurlijk regelt Defensie alle soorten schade maar wij waren buiten ons boekje gegaan door af te wijken van de route en te wisselen van chauffeur. Had daarna geen zin meer om met veel bravour voor het belastingkantoor langs te rijden. We zijn rechtstreeks naar de kazerne in ‘t Harde gereden en hielden ons mondje dicht. Een weekje later had ik gezien dat de Gemeente de stoep had hersteld en geen haan had er naar gekraaid.
Handgranaten
Op naar een volgend incident. Beslist geen leuk incident want er vielen slachtoffers. Ja heus, slachtoffers in vredestijd. Dat gebeurde met de handgranaten die ik leverde of beter gezegd uitleende aan de collega’s van het regiment Van Heutsz. Op het fatale moment was ik met een wachtmeester bezig om een munitietelling en controle uit te voeren in een van onze bunkers. Deze lagen op de rand van het ASK-schietterrein Wezep – ’t Harde. Eerder op die dag had ik een paar kistjes handgranaten uit de bunker opgehaald en afgeleverd bij de verantwoordelijke luitenant bij de Van Heutsz. In de jaren zeventig had het leger al tekorten aan munitie en dat was in mijn beleving vrij normaal. Ook toen was men al zuinig bij Defensie en werd er pief, paf, poef geroepen. Op deze bewuste dag gingen de jongens van Van Heutsz handgranaten gooien. Meiden kenden we toen nog niet in het mannenleger. Ze gooiden op het terrein achter onze bunkers op een afstand van ongeveer 3 kilometer. Je kon soms wat knallen horen. De deur van onze bunker stond open en op gegeven moment, het was al een poosje stil, scheurden er leger-ambulances langs het pad in de richting van het handgranaten gooien. We zeiden nog tegen elkaar dat de hospikken(=hospitaalsoldaten) zeker ook een oefening hadden en dan graag willen scheuren met hun voertuigen. Wisten wij veel. Enige tijd later scheurden ze weer langs ons pad in de andere richting. Daarna bleef het stil, angstvallig stil. Onwetend maakten wij onze klus af en keerden terug naar de kazerne. Het was een tijd zonder mobieltjes. De nieuwsberichten kon je af en toe beluisteren via radio Veronica of Noordzee, de piratenzenders uit de jaren 60 en 70 die in de kazerne populair waren. Dan moet je even nagaan dat het regiment Van Heutsz voor een deel was ondergebracht in ons manschappengebouw maar onderling waren er weinig contacten, nou ja soms wel, maar meer in de vorm van ruzies. De hele avond hadden mijn kamermaten en ik niets gehoord over enig incident. En zelf had ik niet kunnen bedenken dat de actie van de hospikken geen oefening was. Het is te gek voor woorden maar pas de volgende dag op het ochtendappèl was er een extra mededeling over een ongeluk met handgranaten en daarover werden we verderop de dag nader geïnformeerd. Pas toen ging bij mij een lampje branden en dacht ik aan ‘’mijn’’ handgranaten die waarschijnlijk iemand hadden verwond. De nadere informatie deed mij behoorlijk verbleken toen in detail werd bekend gemaakt wat er exact was gebeurd. Een soldaat die net een handgranaat had geworpen zag op de weg terug naar de munitie-verdeelwagen een blindganger liggen. Hij pakte deze op en dat was streng tegen de regels in. Wat er op dat moment door zijn gedachten ging weet niemand, maar hij gooide deze bij wijze van grap in de richting van zijn maten op de munitie-verdeelwagen. Een enorme knal met kettingreactie van nog meer ploffende handgranaten in die wagen was het gevolg. Drie soldaten werden metershoog de wagen uit geslingerd en bleven gehavend op de heidegrond liggen. Ze hebben het alle drie overleefd maar met blijvend letsel in de vorm van blindheid, geamputeerde arm en andere verminkingen. Dat allemaal met die rot handgranaten die ik had geleverd. De legerleiding had bedacht om het voorval breeduit te gebruiken als voorlichting en toonde daarbij de foto’s van de verminkte jongens. Het moest als schokkend worden ervaren om daarmee nog meer voorzichtigheid te bereiken onder de manschappen. Gelukkig had ik nog maar een paar maand te gaan. Bij mij was de lol er wel af. Ik weet wel dat het spelen met oorlogstuig niet zonder gevaar is maar soms komen dingen die fataal aflopen wel erg dichtbij. Gelukkig was ik een soldaat voor de hand en spandiensten en had ik mijn persoonlijk wapen, een UZI, langdurig in de wapenkamer liggen en maakte er weinig gebruik van. Heb in mijn hele diensttijd ook maar een keer met handgranaten geoefend.
De enkele keer dat ik verplicht was mee te gaan naar de schietbaan om met de Uzi te oefenen bakte ik er totaal niets van. Wanneer we met een man af wat op een rijtje lagen op de schietbaan dan telde bijvoorbeeld mijn buurman zes inslagen op zijn schietschijf terwijl we maar 5 kogels afvuurden. Op mijn schietschijf telden we dan maar een stuk of twee, drie inslagen. Dan werd mij door de sergeant toegebeten of ik misschien niet een klein beetje heel erg scheel was. Ik liet die opmerking voor wat het was en was blij dat ik mijn UZI weer kon inleveren in de wapenkamer. Met mij kon je de oorlog wel vergeten, ik zou de vijand altijd gewoon welkom heten. In mijn jeugd was ik ook niet van het cowboy en indiaantje spelen. Dat had ik nog wel verteld bij de keuring, in de hoop ongeschikt te worden bevonden. Heeft dus niet geholpen. Neemt niet weg dat ik als een echte ”kerel” de dienst heb verlaten en uit mijn geheugen nog deze verhalen kan opdissen ter vermaak van de overlevering.
Aardappels rooien in Zeeland
Soms wordt een leger ingezet voor hulpverlening in rampgebieden of, zoals in dit geval, om hulp te bieden bij de aardappeloogst van boeren in Zeeland. Dat was in het najaar van 1974. Er waren als ik mij goed herinner een paar pelotons ingezet vanuit de kazerne in ’t Harde. Er waren jongens van ons 43ste ZVE bij. Ze gingen 1 of 2 weken helpen om de aardappels van het verdronken land te oogsten. Het had weken achtereen veel geregend. Het moest snel voordat de winter inviel anders was half NL aangewezen op Belgische frieten. Ik verbleef op de kazerne, maar kreeg een opdracht om als chauffeur met wat soldaten naar Zeeland te rijden. We reden met twee voertuigen gevuld met wat militairen van de administratie. Ze moesten soldij uitbetalen op de laatste betaaldag van de maand. Dat moest in contanten, geld uit de muur en het internetbankieren was nog niet uitgevonden. Het soldij was maar een habbekrats, maar wij dienstplichtige soldaten konden het goed gebruiken. Een leuke bijkomstigheid was dat op de betaaldag de hulpverlenende soldaten een feestavond kregen aangeboden van de plaatselijke Zeeuwse autoriteiten. En precies op die dag reden wij naar een dorpje ergens onder Spijkenisse waar bij een aantal boerderijen kampementen waren ingericht. Er sliepen soldaten in schuren en in legertenten. Door de vele regenval was het overal een grote modderbende. De provisorisch ingerichte doucheruimtes kenden zelfs wachttijden. Blij dat ik daar niet bivakkeerde. Wij kwamen alleen voor het feestje, en uiteraard de soldij uitbetalen. Er was ons ruimte toegezegd om te overnachten maar we hadden het al gauw bekeken en kregen onze wachtmeester redelijk snel bereid om na afloop van het feestje ‘s nachts naar de kazerne terug te rijden. De jongens aldaar keken best wel uit naar wat vertier en er was een grote evenemententent geplaatst die ruimte bood aan honderden feestgangers. De soldaten werden van diverse locaties aangevoerd. Er zou een band optreden en de topper van de avond zou zelfs Patricia Paay zijn, maar het kon ook wel Bonnie St. Claire geweest zijn, dat weet ik niet meer precies. Ik keek daar net als die andere smachtende soldaten best wel naar uit. En als slagroom op de taart reden zelfs een aantal bussen het modderige terrein op. Geheel gevuld met jonge meiden. Wij vroegen ons af wat die kwamen doen. Een wachtmeester van het organisatiecomité zei vol trots dat hij met een collega naar Rotterdam was gereden en een aantal affiches hadden opgehangen in ziekenhuizen en andere instellingen waar vrouwvolk werkte. Iets met gratis busvervoer naar een grandioos feestje. Als die beroeps een feestje organiseerden kon je er op rekenen dat het bepaald geen kinderfuifje was. De flink opgetutte kakjes op hakjes schrokken bij het verlaten van de bus van de modderpoel maar al snel kregen een aantal maten in de gaten dat we met behulp van wat rijdend materiaal een aantal dames over een blubberig pad naar de feesttent konden rijden. Daar was waarachtig een heus vloertje in aangelegd. Niet alle dames waren even behendig met de instap in die hoge trucks en konden wel een zetje gebruiken. Dat gaf op zich al een sfeertje waarbij veel werd geknipoogd onder ons soldaatjes. Het werd bar gezellig in die tent. Bonny of Patricia, of wie dan ook, kweelde vrolijk haar tophit en het rijkelijk stromend bier deed de rest. Maar wat had ik een pech. Met nog een chauffeur zouden wij die nacht dus terugrijden en zaten we de hele avond achter de cola. We keken met lede ogen toe hoe gezellig het wel niet werd naarmate de meiden en de jongens wat meer glaasjes wijn en bier hadden genuttigd. Helaas komt aan alle moois een eind en helaas ook aan het moois wat er aan het ontstaan was tussen de verschillende seksen. Diep in de nacht zocht ik samen met mijn bijrijder onze 1-tonner op die niet ver van de feesttent stond geparkeerd. We zouden een eindje het pad op rijden om de rest in te laten stappen. Tot groot vermaak ontdekten we beiden dat wij niet de enigen waren in ons voertuig. Achterin de laadbak klonken geluiden en stemmen die niets verhulden en duiden op de zaligste momenten uit het leven van echtparen. Waarachtig zelfs twee paartjes die echtgenoten. Onder het canvas van de laadbak was voldoende ruimte voor vermaak voor meerdere personen. De hitte-me-titten excuseerden zich naar ons toe en voelden zich betrapt. Mijn bijrijder en ik hadden schik. Dit hadden wij van te voren ook niet bedacht dat onze 1-tonner nog zulke nuttige diensten kon bewijzen aan onze dienstplichtige vrienden. Met iets teveel haast waren de beide jongens en twee meiden uitgestapt en stonden met nog wat losse kledingstukken in hun handen zich nogmaals te verontschuldigen. Ze hadden er niet op gerekend dat juist ”hun” voertuig naar ’t Harde zou terugkeren. Wij verontschuldigden ons ook en zeiden dat het ons speet om niet te kunnen blijven. Stom genoeg hadden wij er zelf voor gekozen om vroegtijdig te vertrekken vanwege de mensonterende slaapvertrekken. Maar ja, dat het zo gezellig had kunnen worden tijdens en na het feestje, dat hadden wij ook niet gedacht. Jammer, maar helaas. Zo kon je echt alles meemaken in die anderhalf jaar militaire dienstplicht.
En terugkijkend nu ik mijn memoires opschrijf begin ik mij weer helemaal jong te voelen. Wat een prachttijd in een prachtleger. Totaal niet geschikt om een oorlog mee te winnen met dat stelletje dienstplichtige soldaten die het nut van een leger in die jaren niet inzagen. Defensieminister Vredeling(1973-77), gelukkig was u een vredelievende vredestichter. U wordt bedankt voor de gezelligheid en de gastvrijheid die ik heb mogen ontvangen in die fantastische jaren 73 en 74. Ik breng u mijn eresaluut.
Huzaar 1e klas Gerrit W. (1973)